Bakewell, Sarah – De humanisten

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Dromers, denkers en onderzoekers die de wereld veranderden

Uitgeverij Ten Have, 416 pagina’s

 

 

Wat is humanisme eigenlijk? In ieder geval is het altijd een persoonlijke zaak. Maar laten we, zoals E.M. Forster ons voorhield, vooral op zoek gaan naar wat ons verbindt. Nadenken over menselijk leven zonder bovennatuurlijke verklaringen benadrukt wellicht een van de essenties van het humanisme. Een andere humanistische kerngedachte is dat we de zin van ons leven zoeken in onze relaties en de banden die we hebben met elkaar. Zoals men in het Ubuntu zegt: een mens is een mens door andere mensen. Confucius leerde ons dat we anderen niet moeten aandoen wat we niet willen dat zij ons aandoen. En niets is zo belangrijk om deze kerngedachten te delen als onderwijs. We hebben het vermogen om te denken maar we moeten het wel leren en doorgeven.

Maar in het altijd aanwezige antihumanisme leren we iets totaal anders. Dan blijken we opeens verderfelijke wezens die in ijdelheid leven, we moeten ons juist zien te onttrekken aan dit vergeefse aardse bestaan en ons richten naar God, wiens genade ons wellicht in een hiernamaals ten deel zal vallen.

Maar niet alleen religies, ook fascisten en communisten probeerden ons duidelijk te maken dat een heilstaat in het verschiet lag als wij mensen onszelf maar ondergeschikt maken aan de staat.

Bakewell voelt zich thuis bij drie humanistische principes: vrijdenken, vragen stellen, hoop houden. Zij neemt ons mee op een reis door de tijd die begint in de veertiende eeuw. En we beginnen bij Francesco Petrarca (1304-1374) en Giovanni Boccaccio (1413-1375). Twee mannen die niets liever deden dan de literatuur bestuderen en brieven schrijven. Zij konden zich echter niet verdiepen in de oude Grieken, ze waren die taal niet machtig en er bestonden nog geen vertalingen van Grieks werk in die jaren.

Hun beider leven zou sterk getekend worden door de telkens terugkerende pestepidemieën. Petrarca zou eens uitroepen: “of misschien is het de bedoeling dat we verlangen naar de volgende wereld”. Helaas vertelt Bakewell ons niet hoe Petrarca en Boccaccio over God dachten! Wat maakte hen nu precies tot humanisten? Merkwaardig genoeg gaat ze daar niet expliciet op in. Terwijl Petrarca toch een overtuigd Christen was en Boccaccio vermoedelijk niet minder.

We begrijpen dat geesten als Petrarca en Boccaccio de donkere middeleeuwen maar wat graag achter zich lieten. De Renaissance was aangebroken en zij, bibliofiel bij uitstek, wilden het licht laten zien dat zich aandiende als je grote schrijvers en denkers aan het woord liet, de ruimte gaf. De stem van de rede.

En inmiddels verspreidde zich de boekdrukkunst over de wereld. Eigenlijk zou je kunnen zeggen, zo begrijp ik Bakewell, dat vooral de ijzeren wil om te onderzoeken iemand tot een humanist maakte. Zo’n humanist kon voor de kerk of het Vaticaan werken, zelfs diep gelovig zijn, als hij zich maar inspande om te onderzoeken, uit te vinden, verbanden te leggen, te onderwijzen, honger naar kennis te hebben..

En natuurlijk komt ook de uomo universale aan bod in dit weelderige boek. Neem bijvoorbeeld tijdgenoot van Michelangelo, bouwmeester en architect Leon Battista Alberti (1404-1472) van wie Bakewell schrijft: “een man met ontelbare facetten, bekwaam op elk gebied, uitblinkend in iedere eigenschap, afgezien van bescheidenheid”. Alberti ontwierp niet alleen gebouwen maar schreef ook over schilderkunst, beeldhouwkunst en architectuur, hij was landmeter en ontwikkelde nieuwe landmeettechnieken, schreef Latijnse gedichten, hij worstelde, zong, deed aan polsstokspringen en beklom bergen, schilderde portretten en debatteerde over kunst en filosofie, hij was musicus en cryptograaf, taalkundige en filosoof.

En wat te denken van de Franse filosoof, dichter, toneelschrijver, encyclopedist, polemist, historicus, satiricus, vrijdenker, racist, antisemiet en activist Francois-Marie Arouet, beter bekend als Voltaire (1694-1778)? Voltaire die bepaald niet de verdediger van de vrijheid van meningsuiting was waarvoor men hem hield. Hij reserveerde die vrijheid het liefste alleen voor zichzelf!

Belangrijke humanistische thema’s zijn moreel oordeel, hoffelijkheid, educatie, deugd, politiek, elegant schrijven, retoriek, de schoonheid van boeken en teksten en de vraag of we als mensen verheven wezens zijn of niets voorstellen. Eigenschappen die we zeker terugvinden bij mensen als Erasmus en Montaigne. Bakewell grasduint in hun leven en schetst in een lichtvoetige stijl hun bijdragen aan de humanistische canon.

We zijn inmiddels in de Verlichting aangeland en hoewel de meeste denkers zich nooit van dat begrip bedienden, spraken zij wel veelvuldig in termen van licht en duisternis. Humanisten legden graag de nadruk op vooruitgang, kennis, technologie, innovatie en wetenschap. Men sprak ook wel van ‘meliorisme’, een term gemunt door de Engelse filosofe George Eliot. Onze wereld vertegenwoordigt niet het beste of het slechtste maar er is altijd ruimte voor verbetering.

Verrassend om te lezen hoe iemand als de Frans-Duitse filosoof Holbach (1723-1789) tot het inzicht kwam dat de wereld ten diepste materie is. Hij wilde niets liever dan de mensheid bevrijden van het doemdenken en de duisternis van religie. Hij was materialist en atheïst en maakte daar bepaald geen geheim van.

Baruch Spinoza (1632-1677) wordt door Bakewell helaas wel erg summier behandeld en daarmee doet ze hem te weinig recht. Veel meer aandacht krijgt de Schot David Hume (1711-1776). Terecht overigens, deze ruime aandacht voor de sympathieke en flegmatieke Schot. Ik ga hem nu zeker herlezen! Maar in het hierop volgende hoofdstuk laat Bakewell weten dat ook David Hume meende dat niet-witte mensen van nature inferieur waren en cultureel niets hadden voortgebracht wat vergelijkbaar was met de vindingrijkheid van de Europese cultuur. Terwijl iedere wetenschappelijke basis voor zo’n idiote bewering ontbrak! Nu ha, Rousseau meende dat vrouwen er alleen maar waren om mannen te behagen en hij meende dat serieus!

Bedenk bij dit alles dat twijfelen aan de goddelijke moraal of alles wat nog erger was door de autoriteiten niet werd geaccepteerd. Vrijheid van meningsuiting bestond niet ten tijde van de Verlichting. Voltaire, en hij niet alleen, bracht verschillende periodes door in de gevangenis. Zelfs de encyclopedie van Diderot (1713-1784) moest sneuvelen, op koninklijk bevel! Nog veel erger zou het worden ten tijde van de Franse Revolutie (1789-1799) en de jaren die daarop volgden. Onvoorstelbaar hoeveel denkers in de gevangenis belandden omdat ze de autoriteiten onwelgevallig gedachtengoed wilden en durfden publiceren. Er waren toen desondanks heel veel moedige denkers!

In de 19de eeuw ligt de nadruk op onderwijs, scholing, Bildung. Hier komen we de taalwetenschapper, talenkenner, filosoof, diplomaat en staatsman Wilhelm von Humboldt (1767-1825) tegen, broer van de grote natuurvorser en ontdekkingsreiziger Alexander von Humboldt (1769-1859) Wilhelm was de eerste filosoof die zich hardop afvroeg of het wel wenselijk was dat de staat religie aan haar burgers voorschreef. Hij meende dat de staat vooral zichzelf beperkingen op moest leggen en pas in actie mocht komen als de ene mens de andere mens schade toebrengt of inbreuk maakt op de ontwikkeling of het welzijn van de ander. Ook deze Wilhelm ging er overigens geheel aan voorbij dat er naast jongens ook meisjes waren. Wel was hij een voorstander van een vrij en open huwelijk en hij en zijn echtgenote praktiseerden die opvattingen ook. Een aspect dat in het geheel niet aan de orde komt in de overigens prachtige biografie van Andrea Wulf over Alexander von Humboldt! Het door Wilhelm ontwikkelde onderwijsmodel zou in Duitsland overigens van kracht blijven tot de nazi’s in 1933 een volstrekt andere richting kozen.

Fraai is het aforisme van de Amerikaanse schrijver, advocaat en redenaar Robert G. Ingersoll (1833-1899): “De geesten van de religie hebben geen moeite gespaard om de adelaar van het menselijk intellect te veranderen in een vleermuis van duisternis”. Maar hij wist zich ook heel prozaïsch uit te drukken zoals in: “: Doctrines over totale verdorvenheid en eindeloze bestraffing in de hel zijn het gevolg van een beroerde kok en een slechte spijsvertering”.

En dan komen we bij de filosoof, logicus, wiskundige, polemist, politiek activist, seksuele bevrijder, feminist, rationalist, atheïst, humanist, pacifist en historicus Bertrand Russell (1872-1970). John Stuart Mill was zijn peetvader maar hij stierf toen Bertrand 1 jaar oud was, al snel gevolgd door zijn beide ouders. Gevraagd naar waar hij het meest van hield antwoordde hij: “De zee, logica, theologie en heraldiek. De eerste twee omdat ze niet-menselijk zijn, de laatste twee omdat ze belachelijk zijn”.

Hij beschouwde angst als de grootste vijand van geluk en religie als een van de belangrijkste bronnen van angst. Daarnaast werd de mens vooral geteisterd door de irrationele angst voor de vreemdeling, meende Russell. Hij verzette zich fel tegen de Eerste Wereldoorlog en protesteerde later tegen de oorlog in Vietnam. Hij zou zijn hele leven gewetensbezwaarden steunen.

Jammer is dat Bakewell verzuimde de geboorte- en sterfdatum van alle protagonisten die ze opvoerde – en dat zijn er nogal wat – even te vermelden. Maar voor het overige wil ik niet zeuren. Zij schreef een heerlijk boek dat je gerust kunt betitelen als een historiografie van het humanisme. Zeer vlot geschreven leidt ze ons door zeven eeuwen humanisme, zevenmijlslaarzen wellicht maar ik heb ervan genoten en ben een boel wijzer geworden. Net als Bakewell eindig ik hier met het adagio van Robert G. Ingersoll:

Geluk is het enig goede. / De tijd om gelukkig te zijn is nu. / De plek om gelukkig te zijn is hier. / De manier om gelukkig te zijn is / om anderen gelukkig te maken.

 

Enno Nuy
December 2023

2023-12-03T14:50:19+00:00